Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Нидерландский
Французский

tot bloei (ge)komen (zijn)

Толкование Перевод

1 flower

n. bloem; bloei; rijkdom; bloemrijke taal
--------
v. bloeien; uitkomen (van bloemen, van knoppen); rijpen; bedekken met bloemen; versieren met een bloemstuk

flower¹

[ flauə]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 bloem ⇒ bloesem

♦voorbeelden:

¶ flowers of speech • stijlfiguren

     flowers of sulphur • zwavelbloem

II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉

1 bloem ⇒ keur

2 bloei ⇒ 〈 figuurlijk〉 fleur

♦voorbeelden:

1   the flower of the nation • de bloem der natie

2   he is in the flower of his age • hij is in de bloei van zijn leven

     the tulips are in flower • de tulpen staan in bloei

————————

flower²

〈 werkwoord〉

1 bloeien ⇒ tot bloei (ge)komen (zijn)

English-Dutch dictionary > flower
2 bloom

n. bloem; bloei; gloed; poeder
--------
v. ontbloeien; glinsteren

bloom¹

[ bloe:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 bloem 〈 vooral van planten die voor de bloem gekweekt worden〉 ⇒ bloesem

2 bloei(tijd) ⇒ kracht, hoogste ontwikkeling

3 waas ⇒ dauw

4 blos ⇒ gloed, ongereptheid

♦voorbeelden:

2   my tulips are in (full) bloom • mijn tulpen staan in (volle) bloei

     in the bloom of one's youth • in de kracht van zijn jeugd

4   a girl with a bloom • een meisje met een blos

————————

bloom²

〈 werkwoord〉

1 bloeien ⇒ in bloei zijn/staan

2 in volle bloei komen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ tot volle ontplooiing komen

3 floreren ⇒ gedijen, tieren

4 blaken ⇒ blozen, stralen 〈 voornamelijk van vrouw〉

5 zich ontwikkelen ⇒ (op)bloeien, uitgroeien

♦voorbeelden:

2   try to make the desert bloom • proberen de woestijn vruchtbaar te maken

4   she bloomed with health • zij blaakte van gezondheid

5   their friendship bloomed • hun vriendschap bloeide op

English-Dutch dictionary > bloom
3 build up

v. opbouwen {iets nieuws}

build up

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 aangroeien ⇒ toenemen, zich opstapelen

2 (geleidelijk) toe werken 〈 naar〉

♦voorbeelden:

1   traffic is building up along the roads to the border • de wegen naar de grens raken verstopt

     tension was building up to a climax • de situatie was gespannen en het dreigde tot een uitbarsting te komen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opbouwen ⇒ ontwikkelen, tot bloei brengen

2 〈 vaak passief〉 bebouwen ⇒ volbouwen

3 ophemelen ⇒ loven, prijzen

♦voorbeelden:

1   build up one's strength • zijn kracht ontwikkelen

     build up a firm from scratch • een bedrijf van de grond af opbouwen

2   this area won't be built up • dit gebied zal niet bebouwd worden

English-Dutch dictionary > build up
4 revivre

revivre [rəvievr]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 herleven ⇒ weer opleven, tot nieuwe bloei komen

♦voorbeelden:

1 se sentir revivre • voelen dat zijn krachten terugkomen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 nogmaals beleven ⇒ opnieuw doormaken

Dictionnaire français-néerlandais > revivre
5 entfalten

entfalten

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 open-, ontvouwen

2 ontwikkelen, -plooien

3 ontvouwen, op tafel leggen

4 ontplooien, tentoonspreiden

♦voorbeelden:

3    vor jemandem seine Pläne entfalten • voor iemand zijn plannen ontvouwen

II sich entfalten 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich ontvouwen, -plooien

2 zich ontwikkelen, -plooien

♦voorbeelden:

1    sich zu hoher Blüte entfalten • tot hoge bloei komen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > entfalten

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

tot bloei (ge)komen (zijn)

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

tot bloei (ge)komen (zijn)

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: